03 juni 2020

Leningen aangegaan om kapitaalverminderingen of dividenduitkeringen te financieren: Hof van Cassatie velt haar oordeel

Vennootschappen die een kapitaalvermindering of dividenduitkering wensen uit te voeren doch niet over de nodige cash beschikken op dat moment, kunnen ervoor opteren een lening aan te gaan om de uitkering te financieren.

Veelal gebeuren dergelijke uitkeringen omdat er een behoefte is aan middelen op niveau van de aandeelhouder (bijvoorbeeld om investeringen uit te voeren). Tevens gebeuren dergelijke uitkeringen vaak in het kader van een overname (de zogenoemde debt push down). In dit laatste geval keert de overgenomen vennootschap kort na overname een superdividend uit aan haar aandeelhouder/overnemer die hiermee de overnameschuld (deels) aflost.

Hierdoor wordt de overnameschuld doorgeduwd naar de overgenomen vennootschap, dewelke veelal over meer activa beschikt die als onderpand kunnen dienen voor de bank. Ook fiscaal brengt dit voordelen met zich mee vermits de overnemende holding vaak niet over belastbare inkomsten beschikt waartegenover de intrestlasten van de overnameschuld kunnen afgezet worden.

Recent arrest Hof van Cassatie

De fiscus is echter niet de grootste fan van met vreemd vermogen gefinancierde uitkeringen jegens aandeelhouders. In het verleden werd de aftrekbaarheid van de intrestlasten met betrekking tot deze financiering al meerdere malen betwist. De stelling die hierbij steevast wordt ingenomen, is dat dergelijke intrestlasten niet gedragen worden om belastbare inkomsten te verkrijgen doch louter dienen om de aandeelhouder te verrijken.

Het Hof van Cassatie sprak zich recent nog uit over deze materie (Cass. 13 maart 2020). De belastingplichtige in kwestie (Nyrstar) had in 2012 een kapitaalvermindering (350 mEUR) en een dividenduitkering (100 mEUR) uitgevoerd. Ter financiering van deze uitkeringen werd een lening aangegaan bij een andere groepsvennootschap (ten belope van 450 mEUR). De BBI verwierp de intrestlasten met betrekking tot deze lening integraal.

In eerste aanleg (Rb. Antwerpen 29 juni 2016) en in beroep (Antwerpen 8 mei 2018) kreeg de BBI gelijk en ook het Hof van Cassatie oordeelt nu in het voordeel van de Administratie. Op het eerste zicht weinig reden tot vreugde, ware het niet dat het cassatiearrest de nodige nuance verdient.

Zo bevestigt het Hof dat intresten verbonden aan leningen ter financiering van uitkeringen wel degelijk als beroepskost aftrekbaar kunnen zijn op voorwaarde dat aangetoond wordt dat aan de voorwaarden inzake aftrekbaarheid wordt voldaan (hetgeen Nyrstar onvoldoende kon onderbouwen). Voorts verduidelijkt het Hof dat dit onder meer kan door aan te tonen dat de lening werd aangegaan om te vermijden dat inkomsten genererende activa ten gelde gemaakt moeten worden.

Ook de Dienst Voorafgaande Beslissingen spreekt zich uit

Ook de Dienst Voorafgaande Beslissingen leverde een positieve beslissing af omtrent de aftrekbaarheid van intrestlasten met betrekking tot een (intercompany) lening ter financiering van een kapitaalvermindering (Voorafgaande Beslissing 2018.0802 dd. 11 september 2018). Ook hier was het behoud van inkomsten generende activa (in casu liquiditeiten vermits het een factoring vennootschap betrof) het voornaamste argument om de aftrekbaarheid te staven.

Bijkomende nuance: Uit de beslissing blijkt dat de onderkapitalisatieregels (5/1-regel) in werking traden door de vooropgestelde kapitaalvermindering, hetgeen impliceert dat een deel van de betaalde intercompany intresten sowieso niet aftrekbaar zijn. Dit gegeven zal mogelijks als ‘smeermiddel’ gediend hebben voor de positieve beslissing.

Aftrekbaarheid van intresten blijft de gemoederen beroeren

De aftrekbaarheid van intresten met betrekking tot leningen ter financiering van uitkeringen aan aandeelhouders blijft de gemoederen dus beroeren. Uit voormelde cassatierechtspraak en rulingpraktijk kan gedistilleerd worden dat met name het behoud van inkomsten generende activa het voornaamste argument is om de aftrekbaarheid te onderbouwen. Al blijft voorzichtigheid nog steeds geboden en wordt deze bewijslast best niet lichtzinnig opgenomen.

Het is in die optiek aanbevolen om de keuze voor externe financiering met oog op het behoud van activa (en zo ook de inkomsten) van de vennootschap, voldoende te documenteren. Deze motivatie kan desgevallend ook opgenomen worden in eventuele verslaggeving die gepaard gaat met de uitkering (zoals de verslaggeving in het kader van de uitkeringstesten die het nieuwe WVV vooropstelt voor onder meer BV’s).

legal hof van cassatie_square

Tax

Heb je nog verdere vragen hierover? Neem dan zeker contact op met onze adviseurs! Let's talk!

Gerelateerde artikelen

Game, set en de ideale match
Optimaal beheer duurzame groei CFO klantenverhaal
10 september 2024

Game, set en de ideale match

Ook bij een tennisclub houdt de boekhouding heel wat zaken in. Er zijn ledenbijdragen, investeringen, toernooiprijzen enzovoort. Neem daar nog eens ...

Lees meer
Reizen op factuur: kan dat?
Tax
23 juli 2024

Reizen op factuur: kan dat?

Reis je als ondernemer om beroepsredenen, dan kan je een deel van de kosten fiscaal recupereren. Plezierreizen kan je dan weer niet als beroepskost ...

Lees meer
Transfer pricing: verplicht of mooi meegenomen?
Tax
11 juni 2024

Transfer pricing: verplicht of mooi meegenomen?

Een correcte prijs zetten voor je klanten is misschien wel een van de belangrijkste aspecten van het ondernemerschap. Maar wist je dat je ook een ...

Lees meer