Indien dit wel het geval zou zijn en de echtgenoot heeft niet ingestemd met de schenking, dan kan deze de schenking laten nietig verklaren, onverminderd het recht op schadevergoeding. De vordering tot nietigverklaring of schadevergoeding moet op straffe van verval worden ingesteld binnen een jaar na de dag waarop de handeling ter kennis is gekomen van de niet tussengekomen echtgenoot.
Indien een gehuwd persoon een schenking wenst te doen van goed dat behoort tot de huwgemeenschap tussen de schenker en zijn of haar echtgenoot, dient de echtgenoot mee te schenken, want een schenking van een gemeenschappelijk goed dient steeds met toestemming van beide echtgenoten te gebeuren (artikel 1419 B.W.).
Indien de echtgenoot niet mee is opgetreden in de schenkingsakte, kan deze de nietigverklaring van de schenking vorderen voor de rechtbank, mits een wettig (materieel of moreel) belang aan te tonen en onverminderd de rechten van derden te goeder trouw. De vordering tot nietigverklaring moet op straffe van verval worden ingediend binnen een jaar na de dag waarop de handeling van de andere echtgenoot ter kennis is gekomen van de niet tussengekomen echtgenoot, en uiterlijk voor de definitieve vereffening van het stelsel.
Voor een schenking door een gehuwd persoon van zowel een eigen goed als een gemeenschappelijk goed, kan het wenselijk zijn dat de echtgenoot ook tussenkomt om te verzaken aan de uitoefening van zijn of haar vruchtgebruik op de geschonken goederen na het overlijden van de schenker (artikel 858 bis, tweede lid B.W.)
Het wettelijk erfrecht kent aan de langstlevende echtgenoot het recht van vruchtgebruik toe over alle goederen van de nalatenschap van de eerst stervende echtgenoot maar ook op alle goederen die de eerst stervende echtgenoot tijdens zijn leven heeft weggeschonken. Indien het de bedoeling is dat de langstlevende echtgenoot van de schenker geen vruchtgebruik meer uitoefent op de geschonken goederen, dient deze tussen te komen in de schenkingsakte en te verklaren dat de schenking ten opzichte van haar/zijn persoon, geacht zal worden gedaan te zijn met vrijstelling van inbreng overeenkomstig artikel 858 bis, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek.