Intresten van leningen, in welke mate zijn zij als beroepskost aftrekbaar?
Het is en blijft een oud zeer. Intresten van leningen zijn slechts als beroepskost aftrekbaar in zoverre zij niet hoger zijn dan de geldende marktrente op een lening van gelijke aard. Het klinkt natuurlijk logisch dat er hier een rem wordt gezet op oneigenlijke aftrekken, maar de praktijk leert dat een begrip dat niet zwart, niet wit, maar eerder vijftig tinten grijs vertegenwoordigt, voor de nodige discussies kan zorgen.
Als een bedrijfsleider geld ontleent bij zijn vennootschap, dan is de situatie veel duidelijker. Hoewel er vaak tandengeknars is bij de bekendmaking van het referentietarief, heeft de vastlegging per KB toch de verdienste van de duidelijkheid.
In het omgekeerde geval, d.i. als een bedrijfsleider geld leent aan zijn vennootschap is die duidelijkheid er dus allerminst. Het is dan aan de belastingplichtige om een gepast referentietarief te gaan opzoeken.
Vaak wordt er hierbij een link gelegd naar deze of gene referentie die de Nationale Bank van België publiceert. De rechtspraak in deze is niet geheel eenduidig, maar ondergaat een positieve evolutie. Eind juni nog besliste de Rechtbank van Bergen in casu (!) dat het tarief van een bancair kaskrediet een faire inschatting vormt.
Het betrof hier, zoals zo vaak, een som die voor onbepaalde duur en zonder enige zekerheidsstelling ter beschikking werd gesteld. Vermits de wetgever sinds jaar en dag nalaat om een referentietarief vast te leggen, kan het enkel worden toegejuicht dat de rechtspraak poogt de onzekerheid te beperken. Op naar een duidelijke richtlijn inzake referentietarief? Laat het ons hopen…