Interest- en royaltyrichtlijn: Hof van Beroep Gent eist attest voorafgaand aan de toekenning of betaalbaarstelling van de interesten.
Recent werd een verrassend arrest gepubliceerd met betrekking tot de formaliteiten die vervuld dienen te worden wanneer men zich beroept op de Interest-royaltyrichtlijn.
De feiten die aan de grondslag lagen van deze zaak waren de volgende: Een Britse moedermaatschappij geeft leningen aan haar Belgische dochtervennootschap. Deze laatste betaalt daarop in de loop van 2004 en 2005 interesten en houdt 15 % roerende voorheffing in (conform het toen toepasselijke tarief).
In de loop van 2007 beseft de Belgische dochter dat de interestbetalingen in aanmerking kwamen voor de vrijstelling van roerende voorheffing op grond van de Interest-royaltyrichtlijn.
Overeenkomstig artikel 117, §6bis KB/WIB wordt de verzaking aan de inning van de roerende voorheffing toegestaan, indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de voormelde voorwaarden (deelnemingsvoorwaarde etc.) vervuld zijn.
Op basis hiervan laat de Belgische dochter haar Britse moeder een attest opstellen met de vereiste bevestigingen. Het attest dateert van 24 mei 2007, terwijl de roerende voorheffing al in 2006 aan de Schatkist werd gestort. De vennootschap dient vervolgens een verzoek tot teruggave van de betaalde RV in bij de Belgische administratie.
De administratie verwerpt het standpunt van de belastingplichtige. Het vereiste attest dat voldoet aan de voorwaarden van de richtlijn, werd opgesteld na de betaling van de interest. Hieruit leidt de administratie af dat aan de voorwaarden voor de vrijstelling op basis van de Interest-royaltyrichtlijn niet voldaan was op het ogenblik van de betaling. De rechtbank van eerste aanleg te Brugge bevestigde deze redenering van de fiscus. De vennootschap dient tegen dit vonnis beroep in bij het hof van beroep te Gent die verrassend genoeg het vonnis bevestigt.
Hoewel het KB/WIB 1992 nergens uitdrukkelijk bepaalt dat het attest voorhanden moet zijn op het moment van de toekenning of betaling van de interest, vloeit deze voorwaarde volgens het hof "impliciet want noodzakelijk" voort uit het doel van het attest.
Als gevolg van dit arrest bestaat de mogelijkheid dat de administratie voortaan het bewijs vraagt dat een attest conform artikel 117, § 6bis KB/WIB aanwezig is voorafgaand aan elke interest- of royaltybetaling die op basis van de Richtlijn vrijgesteld kan worden van roerende voorheffing.
In afwachting van verdere evolutie in deze rechtspraak doet men er voorzichtigheidshalve wel goed aan zich een dergelijk attest te laten verstrekken alvorens zich te beroepen op een vrijstelling van roerende voorheffing op basis van de Interest-royaltyrichtlijn.